Woord: pruimpje
pruimpje , proemken
, iemand wien het heel naauw steekt (?) Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo. |
pruimpje , prumpie , zelfstandig naamwoord , zelfstandig naamwoord
, tabakspruimpje (KRS: Lang) Zie ook *keesie en *snoepie . Een geval van Utrechtse klinkerverkorting; zie hoofdstuk 2, punt B.5. Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
pruimpje , pruumke , zelfstandig naamwoord
, pruumkes , 1. pruimpje 2. pruimenmondje Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |