Woord: schorsen
schorsen , schorsen , zwak werkwoord, overgankelijk
, schorsen Hij har zuk zo misdragen bie het voetballen; ze hebt hum schorst (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schorsen , schorsn
, schorsen. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
schorsen , sjorse , werkwoord
, sjorsjtj, sjorsjdje, gesjorsjdj , schorsen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |