Woord: schrankelen
schrankelen , [zigzagsgewijze eggen] , schrankeln
, bezaaid land over dwars en kruisgewijze eggen. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
schrankelen , skraankln , werkwoord, zwak
, in de oven te bakken stenen, kruiswijze opstapelen voor en langs de oven Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
schrankelen , schraankeln , schrankeln, schraampeln , zwak werkwoord, overgankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook schrankeln (Zuidoost-Drents zandgebied), schraampeln (Eel) = zigzagsgewijze eggen Schraankeln is zigzag over de akker gaon en ieder maol een stuk opnei metnemmen (Eex), Met een kweekegge met kromme tanden weur het laand schraankeld (Hijk), Schraankeln weur veuraal daon om het roet lös te maoken (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schrankelen , skrenkele , skriekele , werkwoord
, strompelen (Helmond en Peelland); skriekele; wankelend lopen (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
schrankelen , [onhandig lopen] , sjrankele
, sjrankeltj, sjrankeldje, gesjrankeldj , onhandig en onzeker lopen Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
schrankelen , sjrankele , werkwoord
, sjrankeltj, sjrankeldje, gesjrankeldj , 1. niet stil (kunnen) blijven zitten op een stoel zie ook sjravele 2. moeizaam lopen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |