Woord: schrikken
schrikken , schrikken , (sterk werkwoord, zwak werkwoord)
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
schrikken , schrikken , (sterk werkwoord)
, Zie de wdbb. – In sommige samenst. ook: verspringen; zie omschrikken, verschrikken en vgl. schrik. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
schrikken , skrikng , werkwoord, sterk
, 1e persoon enkelvoud verleden tijd: skruk, verleden deelwoord: eskrukn , schrikken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
schrikken , sjrikke , werkwoord
, sjrikde, is gesjrik , schrikken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
schrikken , schrikken , schrekken , sterk werkwoord, (on)overgankelijk
, Ook schrekken (Zuidwest-Drents veengebied) = 1. schrikken Ik schrikke der van daj mij zo over het mat koomt (Die), As e heurt dat zien fiets vort is, zal e wel schrikken (Eex), Wat luit e mai schrikken (Row), Ik schruk mij te pletter (Anl), ...de blubber (Dwi) 2. snel afkoelen As de botter groot wordt, dan mit een scheut kold water later schrikken (Zdw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schrikken , skrikken
, schrikken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
schrikken , schrikkn
, schrikken. Diekes schruk niet gauw, mâr toe had hie toch raer ekeekn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
schrikken , skrikken , (werkwoord)
, skrikt, skruk, eskrukken , schrikken. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
schrikken , verschrokke
, geschrokken Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
schrikken , sjrikke
, sjriktj, sjrók, gesjrókke , schrikken , Zich ónnuuezel sjrikke. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
schrikken , sjrikke , werkwoord
, sjriktj, sjrók, gesjrókke , schrikken Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
schrikken , sjrikke , sjrikke, zich , werkwoord
, sjriktj, sjrók, gesjrókke , hevig schrikken Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
schrikken , schrikke , sterk werkwoord
, schrikken; WBD III.1.4:293 'schrikken' = idem; Dirk Boutkan (1996) - schrikke - schrók - geschrókke; ook: 'verschrikken', 'verschieten' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |