Woord: stelt
stelt , stö̀ltens
, Stelten. stö̀ltensloopen. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
stelt , [been, staak] , stö̀ltens
, Stelten. Stö̀ltensloopen. Verouderd. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
stelt , stelte , vrouwelijk
, stelt Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
stelt , stùeltn , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, stùeltn , stùeltjen , stelt Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
stelt , stelte , zelfstandig naamwoord meervoud
, Ook: lange, dunne benen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
stelt , sjteljt , vrouwelijk
, sjteljte , stelt. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
stelt , stelt , stelte , de
, Ook stelte (Zuidwest-Drenthe, zuid in bet. 1.) = 1. stelt Hij kan op stelten lopen (Ruw), Die hef een paar mooie stelten onder het schijthuus van een meisje met fraaie benen (Mep) 2. in op stelten in beroering, in rep en roer Doe was de duvel op stelten was de boot aan (Sle), Mit het schonemaken stiet antmit de hiel boel op stelten (Koe), Aoljaorsaovend hebt ze de boel op stelten zet (Odo) 3. in op stelt en sprong snel, plotseling Op stelt en sprong mus dat nog beuren (Wes), z. ook het meer gebr. stel II Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
stelt , stelte , stölte
, stelt. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: stölte Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
stelt , stelte , zelfstandig naamwoord
, de 1. elk der vazen van een kaststel e.d., stelvaas 2. elk der twee stevige stokken of balken met dwarsstukken waarop men verhoogd kan lopen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
stelt , sjtélt , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, sjtélte , sjtéltsje , stelt , VB: Op sjtélte loüpe. Zw: 't Hoés op sjtélte zitte; boerenkar (deel van een boerenkar) sjtélt: steun waarop de bomen van een kar rusten als de paarden aan- of uitgespannen worden.; sjtélte benen sjtélte VB: Haaw d'n sjtélte bié dich, dalik val ich druüver. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
stelt , steltj , zelfstandig naamwoord
, steltje , steltje , 1. stelt 2. stok die als steun onder de bomen van een paardenkar werd geplaatst om het paard te ontlasten 3. stok die als steun onder de achterkant van een paardenkar werd geplaatst om te voorkomen dat deze opkiepte ook stumpel Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
stelt , stêltj , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, stêltje/stêlte , (Nederweerts, Ospels) stelt; stêltj (Nederweerts, Ospels) stut; stêlt (Weerts (stadweerts)) stelt; stêlt(Weerts (stadweerts)) stut Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |