Woord: stoepje
stoepje , stü̂̂pkes , klinkertjes
, Breede trottoirs op den Brink tusschen de kastanjeboomen en de huizen. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
stoepje , [trottoir] , stü̂pkes , klinkertjes
, Breede trottoirs op den Brink tusschen de kastanjeboomen en de huizen. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
stoepje , stuupke , zelfstandig naamwoord
, stuupkes , kort staartje zie ook stoepstert Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
stoepje , stuupke , zelfstandig naamwoord
, stuupkes , stoepje Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |