Woord: stoom
stoom , stoom
, inplaats van stoomfabriek, hii is op stoom: d.i. hij werkt in de fabriek (niet in huis). Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo. |
stoom , stiem , (zelfstandig naamwoord mannelijk)
, Walm, kolendamp. Zie stiemen 1. || Wat staat er ’en stiem in de kamer; zet gauw de deur op. De stiem (van het kolenvuur) is in de snijbonen ’esloegen. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
stoom , stoum
, stoom. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
stoom , stoom , mannelijk
, door stoom gedreven fabriek Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
stoom , stoom , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, de jutefabrieken te Rijssen. Noar n stoom goan, in de jutefabrieken wekren; stoomgàste, fabrieksarbeider Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
stoom , stiem , stoum , zelfstandig naamwoord de
, Warmte, walm. Vgl. Fries stym, Engels steam. Het woord is een variant van stoom. Zie het N.E.W. onder stoom. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
stoom , sjtoum , mannelijk
, stoom. Al geit mit sjtoum, behauve klein kénjerkes, die vinjt me ónger ’ne boum: de natuur laat zich niet dwingen. Zie ook: damp. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
stoom , stoom
, 1. oude benaming voor een fabriek; 2. stoom. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
stoom , stoom , de
, stoom Uut de tute van de ketel komp stoom (Mep), Ik heb hum even flink op stoom jagd op stang gejaagd (Sle), Gao even een ketel stoom halen fopvoorwerp, waarop kinderen werden uitgestuurd (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
stoom , stoom
, stoom Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
stoom , stoom , zelfstandig naamwoord
, de; waterdamp door koken ontstaan Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
stoom , sjtoom , zelfstandig naamwoord mannelijk
, - , - , stoom Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
stoom , stoom
, werkplaats met een door stoom of andere kracht aangedreven machine. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
stoom , stoum , (mannelijk)
, stoom Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
stoom , staûm , staum
, stoom Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
stoom , stoûm , stoeëm , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, tweede vorm Weerts (stadweerts); stoom Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
stoom , stôom , zelfstandig naamwoord
, stoom; WBD 'stoomtoffEl' (II:1390) - stoomtafel (in pettenindustrie) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
stoom , stoum
, stoom Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |