Woord: strijkbout
strijkbout , strijkbout , (zelfstandig naamwoord onzijdig)
, Bij de papiermakerij. Een der houten waarmede de stof, die onder de maalstenen wordt fijngemalen, zo nodig meer onder de stenen wordt gebracht. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
strijkbout , striekbout
, strijkbout, strijkijzer. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
strijkbout , striekbolt , het, de
, strijkijzer met een heet gemaakte bout De striekbolt wuur vroeger gebruukt um in een striekiezer te doen (Wee) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
strijkbout , striekbòlte
, strijkbout Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
strijkbout , striekboolte , striekboute , zelfstandig naamwoord
, de; strijkbout Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
strijkbout , striekbolte
, zie: striekiezer. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
strijkbout , striekbout , zelfstandig naamwoord
, striekboute , striekboutje , strijkijzer Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |