Woord: armoedzaaier
armoedzaaier , armoedzaaier
, iemand die een ander niets laat verdienen (M.i. gewoner: armoedig persoon.) Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
armoedzaaier , èrremoeizèêjer , m
, armoedzaaier. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
armoedzaaier , èrmójzaejer
, ennen erme. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst. |
armoedzaaier , ärmoedzeier
, armoedzaaier. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
armoedzaaier , armoedzèeier , de
, armoedzaaier Die leu schepten wal op, maar het bint grote armoodzeiers (Bei), Hij dut zich hail wat veur, mor het is ain aarmoudzaaier (Vtm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
armoedzaaier , aarmoedzi’jer , zelfstandig naamwoord
, de; armoedzaaier, iemand met erg weinig geld en goederen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
armoedzaaier , ermoodzejjer , (mannelijk)
, armoedzaaier , Det is eine ermoodzejjer, dae haet niks óm aan zie gaat te kratse. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
armoedzaaier , ermoodzejjer , zelfstandig naamwoord
, ermoodzejjers , ermoodzejjerke , armoedzaajer Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
armoedzaaier , êrmoodzejjer , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, êrmoodzejjers , armoedzaaier Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
armoedzaaier , èèrmoejzaajer , zelfstandig naamwoord
, 'armoedezaaier'; WBD type 'armoedzaaier' (II:943) bijnaam v.d. wever Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |