Woord: azijn
azijn , aziin , [azīñ] , mannelijk
, neerlandisme, zie: iättik. I vångt meer vleigen met stroop as met aziin. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
azijn , azien , het
, azijn Het liekt slimmer as het is, dou er mor een beetje azien op (Vtm), zie ook het meer gebr. edik Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
azijn , azien
, azijn. Ook: eek (Kampereiland, Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
azijn , azien
, azijn. Daor is wienazien en bierazien. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
azijn , aziin
, azijn , Aziin die gebrûkte óns moeder nie veul, bè de róójkólle dôr moes 'n zwats in. Azijn die gebruikte mijn moeder niet veel, bij de rodekool daar moest 'n scheut in. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
azijn , eezijn , rezijn , zelfstandig naamwoord
, eezijne , eezijntjie , azijn Ook rezijn Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
azijn , azién , zelfstandig naamwoord mannelijk
, - , - , azijn , azién VB: De aw lûi hawwen 't vreuger altiéd uüver ètsje, noets uüver azién Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
azijn , azien , (zelfstandig naamwoord)
, azijn. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
azijn , azien , ezien , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, azijn Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
azijn , azèèn , zelfstandig naamwoord
, azijn; Cees Robben – azèèn en gal (19660401) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |