Woord: bakkesvol
bakkesvol , bakkesvol
, snoep, grote toffee Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
bakkesvol , bakkesvól
, een groot stuk snoep. Vaak een grote toverbal. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
bakkesvol , bakkesvôl , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, snoep Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
bakkesvol , bakkesvol , zelfstandig naamwoord
, Pierre van Beek: soort snoepgoed, ook genoemd 'kattespouw' , zijnde nogal grote blokjes waarin vermoedelijk nogal wat druivesuiker verwerkt is, rose van kleur, met als hoofdkenmerk de erin verwerkte hele olienootjes .Cees Robben – ’t Snoeppepier en bakkesvol (19580329) [Bij Robben is ‘kattespouw’ onderscheiden van ‘bakkesvol’ zie kattespouw; Van Rijen (1998): mondvolle dubbeldikke zwartwit-toffee; Frans Verbunt: snoepgoed voor een halve cent te koop bij de Hasseltse kapel; Frans Verbunt: bakkesvol meej sjèp - mondvol drop; Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op website ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -; WBD III.4.4:278 'bakkesvol' = mondvol; J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BAKKESVOL zelfst. nw. m. - babbelaar die zoo groot is dat men er maar een enkelen van in den mond kan steken. Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |