Woord: bedrijven
bedrijven , bedrieven
, (= bedrijven); ’t land bedrieven (Ommelanden) = bewerken, ploegen en eggen; wie kennen ’t land nijt bedrieven, ’t is veulste nat. Zie: drieven. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
bedrijven , bedriem
, bedreef, bedreem , 1. bedrijven; 2. onder die bedriem: ondertussen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
bedrijven , bedriéve , werkwoord
, bedrijven , (zie 'driéve') Zw: Wat maog dè bedriéve ?: uitspoken. Zw: Get bedriéve: een zaak, onderneming drijven.; drijven (een zaak drijven) get bedriéve (zie 'drijven'); uitspoken (zie 'drijven') VB: Wat maog dè noé aon 't bedrieve zién? Ich vertroûw 't vuur gèine sént. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
bedrijven , bedrieve , werkwoord
, bedrieftj, bedreef, bedreve , bedrijven Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
bedrijven , bedriêve , werkwoord
, bedrieftj/bedriftj, bedrieëf/bedreef, bedrieëve/bedreve , bedrijven Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
bedrijven , bedrèève , sterk werkwoord
, bedrijven; B bedrèève - bedrêef - bedreeve; - geen vocaalkrimping in tegenwoordige tijd Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |