Woord: bekaf
bekaf , bek af , (bijvoeglijk naamwoord)
, vermoeid, mat, loof. Het paard is bek af, men heeft het bek af gereden, d.i.: het dier is door aanhoudende vermoeiing zoo wee en slap in den bek geworden, dat het niet meer geschikt te leiden en te sturen is. Zoo zegt men ook van een reiziger die het jak aan heeft en zich afgemat nederzet om te rusten: hij is bek af en kan van vermoeidheid schier niet spreken. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
bekaf , bekof , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, bekaf Ik heb zo’n einde fietst, ik bin bekof (Bei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
bekaf , bek-òf
, doodmoe, bekaf Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
bekaf , bekof , bijvoeglijk naamwoord
, doodmoe Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
bekaf , bek-of , (bijwoord)
, bekaf, doodop. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
bekaf , bek-aaf , bijwoord
, doodmoe Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |