Woord: beton
beton , beton , zelfstandig naamwoord ’t
, in de zegswijze gewapend beton, stamppot van aardappelen en (witte) bonen, een stevige kost die als het ware als gewapend beton in je maag ligt. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
beton , beton , het
, beton Hij vul van de trappe, zo mit de kop op het beton (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
beton , pleton , zelfstandig naamwoord
, beton Dat ouwe brôôd is zôô hard as pleton Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
beton , betóng
, beton Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
beton , betón , betóng , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, beton Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |