Woord: biestmelk
biestmelk , beistemelk , vrouwelijk
, biest. beistemelkspånnekouke. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
biestmelk , beestemelk , zelfstandig naamwoord
, eerste melk na het kalven Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
biestmelk , biestemelk
, biest (eerste melk van een koe na het kalven). Van biestemelk wordt beste pannekoekn ebakkn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
biestmelk , buustmelk , zelfstandig naamwoord
, de; biest, biestmelk Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
biestmelk , beestemêlk , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, biestmelk Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |