Woord: daaps
daaps , daaps , daars, daarsk , bijvoeglijk naamwoord
, 1. (Enigszins) doof. 2. Onwijs, gek, kinderachtig. Het woord is verwant met doof. Zie het N.E.W. Dialectische variant daars(k). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
daaps , daops , bijwoord
, dol, overstuur Zettie radio is wat zachter, ik worter daops van Zet die radio eens wat zachter, ik word er dol van Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
daaps , daabs , bijvoeglijk naamwoord
, slaperig, sloom (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
daaps , daaps , bijvoeglijk naamwoord
, gek Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
daaps , daaps , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Henk van Rijen: zot, niet goed wijs, futloos, suf; Henk van Rijen: 'Daor wòr de daaps van - Daar word je zot van.' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |