Woord: daklat
daklat , daklat
, zie: lat, alsook v. Dale art. daklat. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
daklat , daaklat , vrouwelijk
, daaklatte , daaklėtje , panlat. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
daklat , daklat , de
, daklat Daklatten zint dunner en smaller as panlatten (Oos) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
daklat , daklatte , zelfstandig naamwoord
, de; daklat Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
daklat , daaklat , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, daaklatte , panlat Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |