Woord: flik
flik , flik , (mannelijk)
, [weinig gebruikelijk] klap. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
flik , flik , (mannelijk)
, klap. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
flik , flik
, klap op een onbedekt deel van het lichaam; fliktje = zachte klap, bv. voor de billen; ’n flik op de hand, ’n fliktje op de wang geven; ook Oostfriesch – Kinderen hebben eene soort van pandspel, waarbij de eerste den tweeden in de handen flikt met de woorden: flik in de hand (ook: hol op dien hand); de andere zegt: verkoop dien pand, waarop de eerste weer: houveul d’r veur? enz. (; ook Oostfriesch) Wat het in de hand flikken betreft zal dit wel in navolging onzer veekoopers zijn. – Een tweeregelige kinderdeun luidt: flik-flak-flander, van d’ijne bil op d’ander; ook Oostfriesch. Volgens ten Doornk. is flander uit: fladder, door den neus uitgesproken, ontstaan, als: flinder, Nederlandsch vlinder, van: flidder, Nederlandsch vleder, nog in: vledermuis, en zou heen en weer bewegen te kennen geven. Zie ook: flikken, en: frik. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
flik , flik*
, ook frik *, zie aldaar. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
flik , flik , vrouwelijk
, flikke , flikske , plat, rond chocolaatje, flikje. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
flik , flik , de
, flikken , Meestal verkl. = flikje, chocolaatje Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
flik , flik , de
, flikken , 1. klap Iene een flik an de bek, ... an de oren geven (Sle), ...in de snuit geven (Klv), Kom hier, dan krieg je een flik veur het gat (Dro), Der achter weg, jong! Woj een flik van het peerd hebben? (Smi) 3. zin, lust Ik heb vandaog naargens gien flik an, ik bin niet al te lekker (Eex), Ik har niks gien flik an ’t waark (Eev), Daor ha’k niet veule flik in (Zdw) 4. geen zier, niets in Ik vin der gien flik an (Oos), Wij hebt er gien flik an (Bei), zie ook flikker 5. schoenmaker (Zuidoost-Drents zandgebied) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
flik , flik , tussenwerpsel
, (Midden-Drenthe) = uitroep bij verstoppertje Flik veur Jan (Dro) of: Flik Jan! gezegd wanneer men is gezien (Gas) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
flik , flik , zelfstandig naamwoord
, de; 1. klap 2. tabletvormig chocolaatje; flikkien, et; flikje Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
flik , vlik , zelfstandig naamwoord
, stokje , (bep. gespleten stokje) vlik VB: D'n däog vuur de klopjach woerte (wörde?) de knyn doer 't frêt oét de êrd gedriëve en d'rnao woerte vlikke vuur de êrd gezat Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
flik , flik , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, flikke , heideplag; vlik (Nederweerts, Ospels) heideplag, zode van veenlaag Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
flik , vlitske
, vlitskes , (verkleinwoord) schijfje kaas/vlees, sneetje brood (dun) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |