Woord: foddel
foddel , foddel , zelfstandig naamwoord
, in op ’e foddel ervandoor, er tussenuit Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
foddel , fôddel , zelfstandig naamwoord mannelijk
, fôddele , fôddelke , kledingstuk , (van slechte kwaliteit) fôddel; vod fôddel VB: Kriég dich 'nne noûwe poddook, doej dè fôddel mer eweg. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
foddel , fóddel , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, fóddele , föddelke , tod, vod Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |