Woord: foefen
foefen , foefen , (zwak werkwoord, intransitief)
, Bedektelijk bedriegen, foppen. Zie foef. || Pas met hem wat op, hij foeft. Er is erg geknoeid en gefoeft. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
foefen , fóffe , werkwoord
, plooien Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |