Woord: fretteren
fretteren , frėtteiere
, frėtteierde, haet of is gefrėtteiert , fretteren, fretten. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
fretteren , fretteren , zwak werkwoord, onovergankelijk
, fretteren, met een fret jagen Het lukte niet met het fretteren, de knien was deur de springpiep ontkommen (Anl) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
fretteren , fretteern
, konijnen vangen met een fret. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
fretteren , [jagen ] , frettere
, fretteertj, fretteerdje, gefretteerdj , met een fret jagen op konijnen in het veld Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
fretteren , frettére , werkwoord
, fretteertj, fretteerdje, gefretteerdj , op konijnen jagen met behulp van een fret (Mustela putorius furo) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
fretteren , fretteêre , fótskoonte , werkwoord
, fretteertj, fretteerdje, gefretteerd , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); jagen met een fret Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |