Woord: gedraai
gedraai , gedreets , onzijdig
, gedraai, draaierij. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gedraai , gedrei
, gedraai. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
gedraai , gedrèei , het
, gedraai Dat weggien, dat is jao een gedrèei met veel bochten (Coe), Schei oet met dat gedrei het ronddraaien (Emm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gedraai , [het aanhoudend draaien] , gedrei , (zelfstandig naamwoord)
, gedraai. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
gedraai , gedrej , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, gedraai Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |