Woord: gemot
gemot , gemot , het
, gemors, geknoei Het is wal een aordig gemot met zo’n strodak, ik wol der eigenlijk wal reit op hebben (Hijk), Wat een gemot met dat water (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gemot , gemoêtj , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, (Nederweerts) mistig Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |