Woord: gereedschap
gereedschap , rijdschōp , gerijdschōp
, gereedschap, Zweedsch redskap. Aardigheidshalve zegt men hier: ik wōl (of: kon) wel rentenijern as ik ’t rijdschōp d’r moar tou har, dat is als ik maar geld genoeg had. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
gereedschap , gereischop , onzijdig
, gereedschap Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
gereedschap , gereedskip , gereeskip , zelfstandig naamwoord ’t
, Dialectische variant van gereedschap. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
gereedschap , geritjsjap
, voorwerpen die voor het verrichten van werkzaamheid nodig zijn, vooral de werktuigen van een handwerksman. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
gereedschap , geriedschup , gereidschup, gereedschup, gereeidschup, geraidschu
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook gereidschup (Zuidoost-Drents veengebied), gereedschup (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe, Veenkoloniën), gereeidschup (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe), geraidschup (Veenkoloniën). Ook uitgesproken als grieschop (Zuidwest-Drenthe, zuid), greeschop (Zuidwest-Drenthe, zuid) = gereedschap Ie mut oen geriedschop opbargen, aj klaor bint en niet laoten slingern (Bro), Het is nogal een grote boer, mor hie hef niet veul geriedschup (Sle) *Goed geriedschop is het halve waark (Dwi); Gooud gereedschup maokt het waark licht (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gereedschap , geridschap
, gereedschap. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
gereedschap , gereedschop , geriedschop , zelfstandig naamwoord
, et; gereedschap Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
gereedschap , gerêêschap , gerêêschop , zelfstandig naamwoord
, gerêêschappe, gerêêschoppe , gerêêschappie, gerêêschoppie , gereedschap Ook gerêêschop Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
gereedschap , gerèidsjap , zelfstandig naamwoord onzijdig
, gerèidsjappe , - , gereedschap Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
gereedschap , geredschap
, gereedschap Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
gereedschap , geridschap , gerizzep
, gereedschap Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
gereedschap , gerizzep , zelfstandig naamwoord
, gereedschap, bestek (Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
gereedschap , gereidsjap , (onzijdig)
, gereedschap , Aan ’t gereidsjap kèntj m’n de vakman, aan ’t steigermateriaol d’n aannummer. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
gereedschap , gereidsjap , zelfstandig naamwoord
, gereidsjappe , gereidsjepke , gereedschap ook gerei Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
gereedschap , gereîdschap , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, gereîdschappe , gereedschap Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
gereedschap , geridschap , zelfstandig naamwoord
, gereedschap; Dirk Boutkan (blz. 34) geridschap (met vocaalreductie) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |