Woord: geus
Geus , Geus , mannelijk, vrouwelijk
, Geuze , Geus. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
geus , guës , bijvoeglijk naamwoord
, guëze , niet kerks: eine guëze – iemand die niet naar de kerk wil gaan (vergelijk de vroegere betekenis van het Nederlandse woord 'geus': 'niet katholiek, afvallig, ketters') Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
geus , geus , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, geuze , persoon, niet kerks Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |