Woord: godgeklaagd
godgeklaagd , [zeer ergerlijk] , godgeklaogd
, voor: te betreuren, te bejammeren, ʼt schreit ten hemel; ook Gron. Eigenlijk: Gode geklaagd. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
godgeklaagd , godgekloagd
, treurig, naar, ellendig, iets waarover men zich bedroeven moet. Eigenlijk = Gode geklaagd; ook Drentsch Vgl. gods. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
godgeklaagd , godgeklaogd
, ergerlijk ’t Is godgeklaogd Het is heel erg. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
godgeklaagd , godgeklaagdj , bijvoeglijk naamwoord
, ongehoord Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |