Woord: gouden
gouden , gollen , golden
, gouden; gollen stiften; zie: stiften. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
gouden , golden , gol’n
, gouden, van gold = van goud. De d wordt weinig gehoord, en zoo krimpt het woord eigenlijk tot: gol’n. Ter wille van de duidelijkheid zullen wij de eerste schrijfwijs behouden. – Drentsch gollen, Oostfriesch golden, gollen, gülden, Hoogduitsch golden = gouden. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
gouden , gouden , (bijvoeglijk naamwoord)
, zie kap en tor. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
gouden , golden , [gǫln̥] , bijvoeglijk naamwoord
, gouden. ’n Golden allozie: een gouden horloge. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
gouden , gouwen , bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord
, Gouden, in de zegswijze ’t is (’n) gouwen of (’n) oizeren, het levert veel of weinig op, het is alles of niets. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
gouden , golden , gulden , bijvoeglijk naamwoord
, Ook gulden = gouden Zij kreeg bij het slagen een golden alozie (Sle), Hij hef daor een golden tied ehad een prachtige periode (Zdw), Een golden gat een mooie belofte (wb), Hij meint dat e een golden kont hef verbeeldt zich heelwat (Bco), Dat is iene met een golden gat heeft flink geld (Dwi), Die hef een golden dak op het hoes zware hypotheek (Eev), Zij hebt hum golden bargen beloofd zeer veel beloofd (Dwi), Het golden kalf anbidden (Ruw), Hij hef de kippe mit de golden eier eslacht (Mep), ...het golden kalf eslaacht (Dwi), Die man legt ok golden windeier spottend gezegd van een praatjesmaker (Hijk), Golden liesje golden delicious, een appelras (Schl), Het was een gulden tied een heel goeie tijd (Sle), Zie keuzen de gulden middenweg (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gouden , gòlden , gòllen
, gouden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: gòllen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
gouden , gòllen
, (Gunninks woordenlijst van 1908) zie gòlden Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
gouden , gaauwe
, gouden , Ge duu mér nie minder, ne gaauwe lózzie meej'jew kemuunie, of't nie óp kan. Je doet maar niet minder, een gouden horloge met je communie, of het niet op kan. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
gouden , goolden , bijvoeglijk naamwoord
, gouden Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
gouden , goûwe , bijvoeglijk naamwoord
, goud , (stofnaam) (attr. m. goûwe, vr. goûw, o. goûwe, mv. goûw, pred. goüd). VB: 'nne Goûwe troûwreenk. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
gouden , gouje
, gouden , Dao steit ei gouje daak op: daar rust een zware hypotheek op. Gouje oearbelle in höbbe. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
gouden , golje
, gouden, van goud ook goulje; goulje gouden, van goud ook golje Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
gouden , goûwe , bijvoeglijk naamwoord
, gouden Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
gouden , gouwe , gaawe , bijvoeglijk naamwoord
, gouden; Kees en Bart – Tilburgsche Post ca. 1935 – 'die gouw Brölòft'; 'ne gouwen lózzie; K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - den gouwen bult (Bern. Pessers) (blz. 61); K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de gouwen aop = E. van Spaendonck (blz. 73); gaawe; gouden, van goud; Frans Verbunt – gaawe gaast - toffe kerel Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |