Woord: harde
harde , harde
, voor: harde steekturf. Zie: grijnmank. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
harde , harden , meervoud
, (Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) = blauwe zegge, Carex panicea Wij zeden van harden en dan bedoelden wij blauwgies, det was een soort grös, det zo taoi was as lèer. As het goed was, mus ie op haozewortels hen meeien; as ze oe heurden ankomen, dan krèupen ze onder de zende deur (Ruw), zie ook blauwgien Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
harde , ädde
, hardgerookte bokking Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
harde , [bokking] , harde harde , harde hering
, 1. bokking; 2. stokvis. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
harde , haarde , bijwoord
, oppen -, mensen, onder de Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |