Woord: hazengerf
hazengerf , [carum carvi, duizendblad] , hazegerf , (vrouwelijk)
, carum carvi. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
hazengerf , haazegerf , mannelijk
, duizendblad, Achillea millefolium. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hazengerf , haozegèrf , zelfstandig naamwoord
, duizendblad (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
hazengerf , hazegerf , hazegêrf , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, eerste vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); tweede vorm Nederweerts, Ospels; duizendblad Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |