Woord: houding
houding , houding , zelfstandig naamwoord de
, in de zegswijze pittig van houding weze, lief, aardig in zijn of haar doen en laten zijn, lief of aardig van karakter zijn. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
houding , holding , de
, holdings, holdingen , houding In zu’n holding kan ik niet goud waarken (Gie), Dat zit die niks doe hes gien holding van kleding (Bov), Hij het nogaal wat holding doet uit de hoogte (Row), Wat had die een holding hij vuld haost achteraover (Hgv), Sommige mensen hebben een wieze holding (Nor), Ik snappe niet daj zo’n holding anneemt tegenaover de neie buren (Ruw), Hie wet zuk gien holding te geven hie is drekt verlegen met de handen (Sle), Zien holding stiet mij niks an (Eli), Zij mussen allemaol in de hoolding gaon staon (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
houding , holing , hoolding, holink, hoorling, holige, houwling , zelfstandig naamwoord
, de; 1. houding 2. wijze van gedrag of optreden 3. duimeling, vingerling Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
houding , hawding , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, hawdinge , - , houding , VB: Dy hawding van hëum bevêlt mich gaaroét neet. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
houding , haojing , (vrouwelijk)
, 1. houding 2. mentaliteit , Inne haojing staon. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
houding , haojing , zelfstandig naamwoord
, haojinge , häöjingske , houding Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
houding , haojing , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, haojinge , houding Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |