Woord: hummel
hummel , hummel
, liefkoozingswoord voor kleine kinderen. Te Woltersum naam waarmede men iemand uitscheldt. – blinde hummel, spottend tegen iemand die over iets wat hij zoekt, telkens heenziet.; hummeltje (verkleinwoord) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
hummel , hümmel
, Klein kind. Wat ʼn hümmel! Waor bint de hümmels? Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
hummel , hummel , (bijwoord)
, Knus, gezellig. || ’t Is hier echt hummel, je zit zo huiselijk bij mekaar. We zitten hier hummel. – Vgl. hummel I. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
hummel , hummel , (zelfstandig naamwoord mannelijk)
, Dreumes. || Een kleine hummel. Wat zou zo’n hummel der van weten? ’t Is ’en aardig hummeltje. – Evenzo elders in Holl., Utrecht en Overijsel. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
hummel , hümmel
, Klein kind. Wat ’n hümmel! Waor bint de hümmels? Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
hummel , hummel , zelfstandig naamwoord
, de; (vaak verkl.) hummel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hummel , hummelke
, hummelkes , (verkleinwoord) kind, klein Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |