Woord: kleinzoon
kleinzoon , kleinzunne
, kleinzoon. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
kleinzoon , kleinzeun , de
, kleinzoon Mien kleinzeuntien zit al in de eerste klasse (Eri) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kleinzoon , kleinzeune , zelfstandig naamwoord
, de; kleinzoon Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kleinzoon , klaaiñzeun , zelfstandig naamwoord
, klaaiñzeuns , klaaiñzeuntjie , kleinzoon Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
kleinzoon , kleinzoon , kleinzoeën , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, kleinzeuns/kleinzuuëns , kleinzeunke/kleinzuuënke , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); kleinzoon Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |