Woord: klimmer
klimmer , klemmer , klemmerd , de
, klemmers , Var. als bij klimmen = iemand die overal op klautert Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
klimmer , klimmer , zelfstandig naamwoord
, de; 1. iemand die klimt, bijv. een wielrenner in een berggebied 2. klimplant Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
klimmer , klummerke
, klummerkes , (verkleinwoord) kers, Oostindische Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeƫ Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |