Woord: knakken
knakken , knakken , zwak werkwoord
, knakken, een knak krijgen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
knakken , knakke
, knakde, haet of is geknak , knikken, knakken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
knakken , knakken , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, 1. knakken Wat hef het weid, de aoren bint allemaole eknakt (Ruw), Zij hadden mij net de mooiste takken der of eknakt (Hgv), Dat hie in de kast mus, dat hef hum knakt geestelijk een knauw gegeven (Sle), zie ook knikken 2. een knakkend geluid maken (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) Zit non niet langer met die vingers te knakken, dat vin ik zo akelig (Hijk) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
knakken , knakke , werkwoord
, knaktj, knakdje, geknaktj , mank lopen, strompelen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeƫ Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |