Woord: knieschijf
knieschijf , kneisjief , vrouwelijk
, kneisjieve , kneisjiefke , knieschijf. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
knieschijf , knieschief , de
, knieschijf Hij hef de kneischieve kepot kregen bie het voetballen (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
knieschijf , kni’jschieve , zelfstandig naamwoord
, de; knieschijf Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
knieschijf , kni-jschief , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, kni-jschiêve , kni-jschiefke , knieschijf Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |