Woord: kruisheer
kruisheer , kruutsheer , mannelijk
, kruutsheere , lid van de orde der Kruisheren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kruisheer , [kruisheer] , kruushieër , kruutshieër , (mannelijk)
, kruisheer , In Itter stóng ei kloeaster van de kruutshieëre. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kruisheer , kruûshieër , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, kruûshieëre , ekster, kruisheer (orde) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kruisheer , krèùsheer , zelfstandig naamwoord
, "kruisheer (kloosterorde); 1929 – Van Delft - ""Zoolang ze vrijen, zijn het minnebroeders, doch getrouwd worden het kruisheeren."" (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929); 1964 – Pierre van Beek – Ja, hoe gaat het eigenlijk met die mannen: ""Zolang ze vrijen zijn het minnebroeders, getrouwd worden het kruisheren"". (Tilburgse Taalplastiek afl. 15; Nieuwsblad van het Zuiden, 21-10-1964); 1969 – Cees Robben – Toen we nog vreeje waarde unne echte “minnebroeder”... Naa zèèdevört unne kruisheer... (19641231); 1998 – Henk van Rijen – wè zèède toch ene kröösheer - wat ben je toch een bandiet!; WTT 2012 – De uitdrukking is een woordspel met de twee kloosterorden minderbroeders en kruisheren. Minderbroeders zijn franciscanen (Ordo Fratrum Minorum, O.F.M.), volgelingen van Franciscus van Assisi; naastenliefde kenmerkt hun streven. Kruisheren behoren tot de Orde van het Heilig Kruis (Latijn: Ordo Sanctae Crucis, OSC); het gezegde is uiteraard gebaseerd op de uitdrukking dat iets of iemand 'een kruis', een last, is; vergelijk 'ieder huisje heeft zijn kruisje'." Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |