Woord: kween
kween , kween , (vrouwelijk)
, kwenen , dubbelslachtig dier. Indien de kween het meest op eene koe gelijkt, noemt men haar eene koekween, anders een bulkween. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
kween , kwene
, manwijf, ook in physieken zin. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
kween , kwéne , (vrouwelijk)
, oude vrouw; (bij Lochem kwene) voor eene onvruchtbare koe. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
kween , kwenne
, Hermaphrodiet: van menschen en dieren gezegd. Mnl. quene – oude vrouw. Eng. queen – koningin. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
kween , kwenne
, Hermaphrodiet: van menschen en dieren gezegd. Mnl. quene – oude vrouw. Eng.: quean, strumpet. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
kween , kwenne , vrouwelijk
, kween, onvruchtbare vrouw Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
kween , kwenne
, Een koe die nooit gedragen heeft. Ten Kate 1 D. bladz. 22 A. telt dit woord onder de verouderden, doch ’t wordt hier omstreeks nog standvastig gebruikt. Hij spelt het quene. [En zoo spreekt men nog te Leiden; boertende noemt men eene onvruchtbare vrouw ook wel: ne kwenne.] Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
kween , kwenne , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, kwenn , kwennken , 2-slachtig zoogdier Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
kween , kween , v
, tweeslachtige koe. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
kween , kween , kweene
, kween. Tweeslachtig dier of interseks met mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen. Onjuist (ook in sommige woordenboeken) is het om kween te omschrijven als: onvruchtbaar dier of onvruchtbare koe Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
kween , kween
, rund dat halfslachtig (half stier en half koe) ter wereld is gekomen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
kween , kwee , kween , zelfstandig naamwoord
, (KRS: Hout), kween (KRS: Werk, Bunn, Hout, Sha; LPW: Lop) onvruchtbare koe of paard Zie hoofdstuk 4, punt 6: het vee . In de Vechtstreek is kween ‘onvruchtbaar dier en vrouw’ (Van Veen 1989, p. 82), in Gouda een ‘onvruchtbare vrouw’ (Lafeber 1967, p. 122). Van oost naar west verschuift dus de betekenis: in Gouda kan een kwee alleen een vrouw zijn, in de Vechtstreek een vrouw èn een dier, en in de Kromme-Rijnstreek (en Lopik) alleen een dier. Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
kween , kwenne
, koe of kalf met kenmerk van mannelijk en vrouwelijk geslacht (ned.: kween). Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
kween , kween , kwene , de
, (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook kwene (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) = tweeslachtig, onvruchtbaar dier Kwenen komt vaak bij twielingen veur. As een koe twie kalver krig, een bol en een vèerskalf, is dat vèerskalf een kween. As het vèerskalf eerst wordt geboren, is het goed. Bij twie bollen komp het niet veur (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kween , kwene
, 1. zoogdier dat geen deel kan hebben aan de voortplanting; 2. grove spotnaam voor een ongetrouwde oudere vrouw Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kween , kwenne
, onvruchtbare vrouw. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
kween , kwene , kween , zelfstandig naamwoord
, de 1. onvruchtbare koe of vrouw 2. tweeslachtig dier of mens Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kween , kwee , zelfstandig naamwoord
, kweeje , kweechie , onvuchtbaar dier, ongeslachtelijk wezen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
kween , kween , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, kweene , - , halfslachtig dier , (koe, geit) kween (mnl. quene: onvruchtbaar vrouwelijk dier); kweent kwibus kweent VB: 'n Gekke kweent Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kween , kwenne , (zelfstandig naamwoord)
, een vrouw die eigenschappen van een man heeft, tweeslachtig is. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
kween , kwee , zelfstandig naamwoord
, kweeje , kweeke , 1. kween, dier dat de geslachtskenmerken van beide geslachten heeft, met name bij een koe of een geit 2. hermafrodiet, vrouw met mannelijke geslachsdelen 3. onvruchtbare vrouw (Engels: queen – verwijfde man, mietje) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kween , kwieë , kwieën, kween, kwien, kwint , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, eerste vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); tweede vorm Weerts (stadweerts); derde vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; vierde vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); vijfde vorm Ospels; Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |