Woord: lachduif
lachduif , lachdoef , vrouwelijk
, lachdoeve , lachduufke , Turkse tortel, Streptopelia decaocto. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
lachduif , lachdoeve , de
, Oost‑Indische lachduif, Columba risoria As der iene de kamer ien kwam, begunde de lachdoeve te koerken (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
lachduif , lachdoeve , zelfstandig naamwoord
, de; bep. soort tortelduif, als huisdier gehouden in een kooitje; ook wel gezegd van een duif die koert Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
lachduif , laachdûifke , zelfstandig naamwoord onzijdig
, laachdûifkes , - , lachduif Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
lachduif , [tortelduif] , lachdoef , (vrouwelijk)
, lachduif, tortelduif Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
lachduif , lachdoef , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, lachdoêve , lachduufke , tortelduif Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |