Woord: lammetjespap
lammetjespap , lemmerkẹspap , vrouwelijk
, lemmerkẹspėpke , lammetjespap, zoetemelk met bloem gekookt. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
lammetjespap , lämmegiespap
, lammetjespap. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
lammetjespap , lammegiespap , de
, lammetjespap Lammegiespap is meelpap (Eri) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
lammetjespap , lemmekespap , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, - , - , lammetjespap , VB: lemmekespap ês pap gemak van mèl, besjuút en sôkker. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
lammetjespap , lämmegiespap , (zelfstandig naamwoord)
, lammetjespap. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
lammetjespap , lemkespap , (vrouwelijk)
, lammetjespap, pap van melk met bloem, broodpap Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
lammetjespap , lemkespap , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, kindjespap, pap van gekookte melk Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |