Woord: leemgrond
leemgrond , leemgroond , zelfstandig naamwoord
, leemhoudende grond Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
leemgrond , liemgrond , de
, leemgrond Het is door allemaol leimgrond, door wil het water nich vort (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
leemgrond , [leemgrond] , leimgróndj , (mannelijk)
, leemgrond Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
leemgrond , leîmgrôndj , leîmgroond , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, eerste vorm Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); leemaarde Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |