Woord: leemkuil
leemkuil , leemkoele , zelfstandig naamwoord
, leemgroeve Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
leemkuil , leimkoel , vrouwelijk
, leimkoele , leemput van een steenfabriek o.d. ’t Kleert zich in de leimkoel: de kwade bui gaat over. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
leemkuil , limskùile , zelfstandig naamwoord
, leemputten. De limskùile liggen in het voormalige gebied De Hondelèèrs (zie aldaar) ten oosten van de Steenfabriek Esbeek. Ze zijn ontstaan door het uitgraven van leem. Aanvankelijk gebeurde dat met de schop, later met een graafmachine, een zgn. èèzere man. De leem werd over een smal spoor in kipkarretjes naar de steenfabriek getransporteerd. Jarenlang werden de limskùile als zwembad gebruikt. Nu zijn het visvijvers. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
leemkuil , leemkoele
, leemkuil. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
leemkuil , liemkoel , liemputte, liemgat , de
, Ook liemputte (Zuidwest-Drenthe, noord), liemgat (Zuidoost-Drents veengebied) = leemkuil Oet die liemkoelen, ... kleikoelen greuven ze liem veur de deel (Oos) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
leemkuil , liemkoele , zelfstandig naamwoord
, de; leemkuil Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
leemkuil , ljêêmkuil
, leemput. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
leemkuil , limkèùl
, leemkuil Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
leemkuil , [kleiput] , leimkoel , (vrouwelijk)
, kleiput, leemkuil, leemput Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
leemkuil , leîmkoel , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, leîmkoêle , leîmkuulke , leemput Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
leemkuil , lêemkèùl , zelfstandig naamwoord
, Henk van Rijen – leemput Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |