Woord: lenen
lenen , leenen , (zwak werkwoord)
, leenen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
lenen , lenen , lienen , (zwak werkwoord, transitief)
, Daarnaast lienen. Zie de wdbb. || Mag ik je mes lienen? Ik heb ’en gulden van ’em ’eliend. – Evenzo in de afleidingen en samenstellingen. Vgl. lien II. – De vorm lienen is ook elders in N.-Holl. en in het Stad-Fri. gebruikelijk, en komt ook in de Middeleeuwen herhaaldelijk in Holl. stukken voor. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
lenen , liëne
, leenen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
lenen , leinen , zwak werkwoord
, lenen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
lenen , leenn , werkwoord, zwak
, lenen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
lenen , leene
, leende, haet of is geleent , lenen. “Wenste noch éns kumps, leen ich dich de kat, die kump vannelein trök” wordt gezegd tegen iemand, die graag leent, maar traag is in het terugbrengen, ’t Is om te lache, neuge geleent en ach gebakke: steeds dieper in de schuld geraken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
lenen , lienen , leinen, leeinen, lainen, lenen , sterk werkwoord, (on)overgankelijk
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook leinen (Zuidoost-Drents veengebied), leeinen (Midden-Drenthe), lainen (Veenkoloniën), lenen (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) = lenen Kan ik je meshaok even lienen (Dro), Ik zal wal wat geld moeten lienen, alles wordt duurder (Zwe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
lenen , lenen
, (Kampen) lenen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
lenen , lîênen
, (Kampereiland, Kamperveen) lenen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
lenen , gelind
, geleend , Vergèt nie dé buukske af te gèève, dé hé’k van dieje mèns gelind um’mer in te kiike. Vergeet niet dat boekje af te geven, dat heb ik van die man geleend om het door te kijken. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
lenen , lienen , werkwoord
, lenen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
lenen , lêêne , werkwoord
, lêên, lêênde, gelêênd , lenen, uitlenen; ’t Is maor gelêênd Je moet er niet te veel waarde aan hechten Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
lenen , liene , werkwoord
, liende, geliend , lenen , VB: Kêns te mich neet e päor ejjer liene, ich gaon waffele bakke. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
lenen , lienen , (met lange ie) , (werkwoord)
, lienen, eliend , lenen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
lenen , lieëne
, lieëntj, lieëndje, gelieëndj , lenen , De Boerelieënbank: de Boerenleenbank, nu Rabobank. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
lenen , liëne , werkwoord
, liënjtj, liënjdje, geliënjdj , lenen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
lenen , lieëne , werkwoord
, lenen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
lenen , lêene , zwak werkwoord
, lêene - linde - gelind , "lenen; Van Delft - ""Met leenen volle neef, met teruggeven hoerekind."" Dit is: Als hij geld wil leenen, is hij poeslief, doch als het later op teruggeven aankomt, is hij onbeschoft. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929); Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - ge leert de wèèrde van ene fèfteger pas kènne, as ge der êene moet gon lêene (Pierre van Beek – Tilburgse Taalplastiek 1970); Vocaalkrimping, behalve in inf., praes.plur. en praes. ik-vorm; gelind; geleend; linde; leende; verleden tijd van 'lêene', met vocaalkrimping; lint; Henk van Rijen – leent" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
lenen , lieëne
, lieënde – gelieënd , lenen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. |