Woord: loochenen
loochenen , lögnen , (zwak werkwoord)
, [weinig gebruikelijk] loochenen. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
loochenen , lögnen , (zwak werkwoord)
, loochenen; ook straffen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
loochenen , loeëchene , werkwoord
, loochenen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |