Woord: lopend
lopend , loopend
, (bijwoord), voor: te voet; ik goa loopend noa stad; hij is loopend komen = hij is hier naar toe gewandeld; hij is loopend weggoan = hij is te voet vertrokken. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
lopend , loupentaere
, lopend. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
lopend , lopend , bijvoeglijk naamwoord
, lopend Een postbode hef lopend wark werk waarbij gelopen wordt (Hgv), As der niet veul onkruud in de bieten zit, dan is het lopend wark licht werk dat snel gedaan kan worden (Klv), ook van andere kleine klusjes zoals gras maaien, bezig zijn met de afrastering e.d. (Pdh), Het lopend wark van de staonde klok was kepot de bewegende delen (Sle) of Dat lopend wark van die fietse is nog wel goed (Klv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
lopend , lopend , bijvoeglijk naamwoord
, lopend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
lopend , lwôôpes
, lopend, te voet. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
lopend , loopes
, te voet, lopend , We gòn vendâg loopes nor óns opoe. We gaan vandaag te voet naar onze oma. Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
lopend , lopens , lopes
, lopend. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
lopend , loupendjes , bijwoord
, voet, te Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
lopend , lôopes , bijvoeglijk naamwoord
, lopend, te voet; Zèède himmòl lôopes? - Heb je dat hele eind gelopen?; Henk van Rijen - aander jaore ginkeme aatij lôopesStadsnieuws: Lôopes isset nòg en hil èndje, mar ge kunt ok de bus vatte (210908); Jan Naaijkens - Dè's Biks – 'leùpes' zelfstandig naamwoord - lopens (oppervlaktemaat) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |