Woord: negeren
negeren , negere
, negeren, pesten. Ge meugt ’m nie negere mar ok nie negere Je mag hem niet negeren maar ook niet negeren! Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
negeren , neegere
, neegerde, haet of is geneegert , pesten, zie ook: miere. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
negeren , negeren , zwak werkwoord, overgankelijk
, doen, alsof iemand of iets niet bestaat Die moej gewoon negeren, net doen aj hum niet zien (Schn) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
negeren , negeren , zwak werkwoord, overgankelijk
, koeieneren, treiteren Ze hebben hom net zolang negerd, dat e der weggaon is (Twe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
negeren , negeren , werkwoord
, 1. pesten, koeioneren 2. (klemtoon op ...ge...) negeren van iemand, iets Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
negeren , neegere , werkwoord
, neeger, neegerde, geneegerd , pesten Zie ook turreke, stange Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
negeren , neêgere , werkwoord
, pesten Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |