Woord: peet
peet , peet
, peetje , meter. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
peet , peet , (vrouwelijk)
, peeten , peettante, de eigen of aangehuwde zuster van vader of moeder. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
peet , peet , (zelfstandig naamwoord vrouwelijk)
, Verkl. peetje. Tante, meestal bejaarde tante. || Ik gaan na peet Marij. De peten worre (worden) oud en stuntelig. 1659, den 19 Desember gestorve Sijtie Arians ... moed(e)rs peet; 1673, 16 Juni Peetie van Akersloot gestorve, Journ. Caeskoper. – Zegswijze ’t Is of je mit je peetje na den Haag moete, wat ben-je netjes, wat ben-je mooi aangekleed. – Ook oude vrouw in ’t algemeen. || Dag, peet (als groet onder het voorbijgaan). – Peet in de zin van tante is in geheel N.-Holl. gebruikelijk (Navorscher 7, 161; BOUMAN 79) en ook elders bekend, b.v. in Groningen. Evenzo vindt men het in de 17de e. bij VONDEL. || De moêr om ’t kint begaen, de zuster om den broêr, de peten om hare neven, Leeuwendalers 641. In de algemene taal is peet doopmoeder, peettante. – Vgl. peet-marie-stik, peetzegger en Peetjesven. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
peet , peet , pit, piet , zelfstandig naamwoord de
, 1. Peettante. 2. (Oudere) tante. 3. Oud wijf, bemoeial. Verouderde variant pit, piet. | Pit Aaltje komt te gast. | Murgen komt piet Aaltje te gast. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
peet , peet , bijvoeglijk naamwoord en bijwoord
, in de zegswijze peet anzitte, parmantig, op zijn gemak, gezellig aanzitten. Mogelijk letterlijk: als ’n peet, d.w.z. als een (statige) tante aanzitten. – Puur peet mit mekaar weze, zeer bevriend zijn met elkaar, zeer vertrouwelijk met elkaar omgaan. – Ze benne puur peet mit ’m, ze zijn zeer ingenomen met hem, hij mag het bij hen doen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
peet , paat , vrouwelijk
, paate , peettante. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
peet , peet , uitdrukking
, Je peet uitslôôve [O] Je uiterste best doen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
peet , päot , zelfstandig naamwoord vrouwelijk
, päote , - , peettante , VB: 't Kênneke haw van z'n päote sjoen zilvere brazzelêtsje krège.; meter (peettante) päot VB: Vreuger woûwe ze neet päot of pëter zién es 't keend neet nao hön verneump woerd. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
peet , péét , zelfstandig naamwoord
, peettante (Eindhoven en Kempenland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
peet , paet , (mannelijk)
, peter of meter , Wils doe paet zeen? Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
peet , paet , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, paete , doopmoeder, peettante Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
peet , peet , zelfstandig naamwoord
, peter; WBD III.2.2:89 'peet' = peter; WBD III.2.2:91 'peetzoon' = idem; 'peetdochter' - idem; WBD III.2.2:90 'peet' , 'peetje' , 'petetante' = meter (bij doop); Cornelissen & Vervliet, Antwerps Idioticon (1899): PEET (zachte e), ook PÈÈT zelfstandig naamwoord v. - meter, petemoei Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |