Woord: planten
planten , planten , plaanten , zwak werkwoord, overgankelijk
, Ook plaanten (Zuidwest-Drenthe) = planten Wie bunt an het mous planten (Bco), Ik mut neudig de andievieplaanten plaanten (Mep) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
planten , plaanten , werkwoord
, 1. in de grond zetten om te laten groeien 2. neerzetten, plaatsen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
planten , plaante , werkwoord
, plaande, geplaant , planten , VB: Êrappele plaante.; poten (aardappels poten) plaant VB: 't Ês wäol al läot meh ich heb toch nog get êrpele geplaant. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
planten , plâânte
, planten, poten. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
planten , planjtje , werkwoord
, planjtj, planjtje, geplanjtj , planten Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
planten , plânte , plântje , werkwoord
, eerste vorm Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern); tweede vorm Nederweerts, Ospels; besmetten, planten Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
planten , plaante , zwak werkwoord
, plaante - plaantte - geplaant , planten; Kees en Bart – Tilburgsche Post ca. 1935; Dialectenquête 1876 - potten en plaante; Dialectenquête 1887 Willems -; geen vocaalkrimping; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLANTEN (Kemp. plaanten, met Ned.a) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |