Woord: plegen
plegen , plégen , (sterk werkwoord)
, gewoon zijn. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
plegen , [verplegen] , plégen , (zwak werkwoord)
, verplegen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
plegen , pleige
, pleichde, haet of is gepleich , plegen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
plegen , plegen , sterk, zwak werkwoord, onovergankelijk
, gewoon zijn, plegen Mien va plegte eerder nog ies een vissie mit te nemen van de mark (Ruw), Dat plegen ze daor nog altied te doun (Row), Dat plegde mien opa aaid te zeggen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
plegen , plegen , zwak werkwoord, overgankelijk
, plegen Tegenwoordig doet ze niks as overvallen plegen (Hijk), Der is hier nog nooit een moord epleegd (Zdw), Der was met hum gien wiesheid te plegen verstandig te praten, te overleggen; er was niets met hem te beginnen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
plegen , plegen , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Noord-Drenthe) = opperman zijn Aj de heeile dag an het plegen west hebt, wi’j ’s naachts wel liggen (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
plegen , plegen
, plegen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
plegen , plegen , werkwoord
, 1. plegen 2. vragen, in om raod plegen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
plegen , plaachte
, de gewoonte hebben , hij plaacht op vrijdag altij te gaon kaorte = hij heeft de gewoonte om op vrijdag te gaan kaarten- gao tie daor nie mjeer naor toe? vruger plaachtte nie da d’altij te doen = gaat hij daar niet meer naar toe? vroeger deed hij dat altijd- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
plegen , pleeje , werkwoord
, (Ospels) plegen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
plegen , plèège , sterk werkwoord
, plegen; Dialectenquête 1876 - plège, hij plèègt, plaacht; Dialectenquête 1887 Willems - alleen de persoonsvorm 'plaacht' wordt gebruikt; Henk van Rijen – 'plêege' (verleden tijd plaagt); Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLEGEN: verv. placht, plag, plocht, plecht, geplogen; plaacht; placht (verleden tijd van 'plegen'); Kees en Bart – Tilburgsche Post ca. 1935 – Dè plaacht ze te zègge; Dialectenquête 1876 - hij plègt, hij plaacht; Dialectenquête 1887 Willems - alleen deze persoonsvorm wordt gebruikt; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect; 1899 - PLECHT - 2e hoofdvorm van; PLOCHT of PLOECHT: idem Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |