Woord: poken
poken , poken , (zwak werkwoord)
, Zie de wdbb. – Bij het schaatsenrijden. Zeer korte steken nemen, zoals slechte rijders doen, die anders niet vooruit kunnen komen. || Kijk-i ers poken. Hij pookt zo hard as-i ken. Je moete niet zo poken. – Vgl. poken en gepook. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
poken , puakkeren , zwak werkwoord
, poken (in het vuur) Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
poken , pouke , werkwoord
, 1. Oppoken. 2. Zwoegen, zwaar werk verrichten. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
poken , poken , paoken, paokeln, pokeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Veenkoloniën). Ook paoken, paokeln (Zuidwest-Drenthe, zuid), pokeln (Zuidoost-Drenthe, Veenkoloniën) = rakelen, roeren met de pook IJ moet niet aal in het vuur zitten te poken, ...peukeln. Het stuf ale kanten op (Sle), Ie mut niet meer in het vuur paokeln, aans giet het uut (Hgv), z. ook peukeln, reukeln Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
poken , poken
, met een pook porren. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
poken , poken , werkwoord
, poken (in het vuur) Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
poken , pooke
, porren Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
poken , poken
, 1. onrustig bezig zijn; 2. geslachtsgemeenschap hebben. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
poken , [oprakelen van vuur ] , poeake
, poeaktj, poeakdje, gepoeaktj , 1. oprakelen van vuur 2. hard werken Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
poken , poeëke , werkwoord
, poeëktj, poeëkdje, gepoeëkdj , hard werken ook kraoze, moeëre, poejakke, sjoefte, sjroeve, wolve Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
poken , poeëke , werkwoord
, poeëktj, poeëkdje, gepoeëktj , onrustig zijn, werken, zonder succes, zin doordrijven, z'n Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
poken , pooke , zwak werkwoord
, pooke - pókte - gepókt , poken; opstoken, opgewonden raken of zijn; in tegenwoordige tijd ook vocaalkrimping: gij/hij pókt; Cees Robben – èn 'pôôkten' meej en lange pook; Hij vuulde z'n eige of ie koorts ha want z'n hart pookte verschrikkelijk. (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |