Woord: prijken
prijken , prieke
, priektj, priekdje, gepriektj , 1. prijken 2. kijken om iets te krijgen , De pas vergöldje haan stuit weer op de kirktoeare te prieke. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
prijken , prieke , werkwoord
, priêktj/priektj, priekdje, gepriêkdj/gepriekdj , 1. prijken 2. azen ook aoze Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
prijken , priêke , werkwoord
, mokken, prijken, reikhalzen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
prijken , prèèke , zwak werkwoord
, prijken; B praeke - prèkte - geprèkt — ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij prèkt; prèkt(e); prijkt(e); tegenwoordige tijd/verleden tijd van 'prèèke',met vocaalkrimping Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |